Overlijden is het zelfde als doodgaan schrijft het Ministerie van VWS aan jongeren die hun keuze moeten maken in het donorregister. Vervolgens lezen we dat een arts onderzoek doet om zeker te zijn dat een patiënt is doodgegaan.
Op de website van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) lezen we dat bij mensen die dood zijn verklaard op basis van hersendood toch een narcotiseur wordt ingezet. Bizar toch?
Zou een patholoog ook een narcotiseur inzetten als hij lijken onderzoekt op hun doodsoorzaak?
Het antwoord is nee en dat brengt ons bij de realiteit van de dag.
Orgaandonoren die hun organen donoren ‘na overlijden’ zijn feitelijk niet overleden.
Ca 50% van het potentieel bestaat uit mensen die dood zijn verklaard na het doorlopen van het hersendoodprotocol maar nog wel degelijk in leven zijn. Zij zullen pas sterven als hun organen zijn verwijderd. De narcotiseur geeft de donor een spierverlammend middel om er voor te zorgen dat de donor stil blijft liggen. Indien noodzakelijk dan wordt een bewustzijnverlager en/of een pijnstiller toegediend.
Deze vorm van donoren wordt DBD-donatie genoemd.
De overige 50% bestaat uit mensen die zijn doodverklaard na vijf minuten circulatiestilstand (let op: dit is geen natuurlijke circulatiestilstand geweest maar is het gevolg van het beëindigen van het leven van een patiënt op een vooraf afgesproken tijdstip) en bij wie daarna in de operatiekamer de bloedsomloop mechanisch wordt hersteld waarbij er voor moet worden gezorgd dat er geen doorstroming naar de hersenen plaatsvindt. Volgens de NTS krijgen deze mensen in het geheel geen narcose omdat de bloedsomloop daarna niet langs het centrale zenuwstelsel gaat.
Deze vorm van doneren wordt DCD-donatie genoemd. Deze methode is in een aantal landen -waaronder Duitsland- verboden vanwege de risico’s voor de donor.